‘Wat doet het met u om het verhaal steeds weer te vertellen?’
Het is de laatste vraag van de avond. Ik geef een lezing over Job, net als de avond ervoor. In een knus zaaltje diep in de Achterhoek vertel ik over de geboorte van Job, onze twijfels over het nut van medisch ingrijpen toen hij net geboren was en over mijn columns. Het publiek – allemaal vrouwen – is muisstil. Halverwege hebben we het licht gedimd en de gordijnen gesloten. Alsof dit iets is wat alleen ons aangaat.
Ik antwoord de dame die de slotvraag stelt met ‘ik slaap in elk geval altijd slechter na zo’n avond’. Mager, maar meer kan ik er niet over zeggen.
In de auto naar huis denk ik na. Regen op de voorruit, donkere weilanden langs de snelweg. Het raakt me om te vertellen over de Job van bijna tien jaar geleden. Herinneringen komen boven, details die ik dacht te zijn vergeten. We waren zo bang, zo wanhopig. Met een gebroken kind als Job zou ons leven een hel worden, zo wisten we in 2004 heel zeker. Wat moesten we met die gehandicapte baby? Hij zou doodongelukkig worden. Door alles wat hij niet kon. Wij zouden doodongelukkig worden. Door alles wat hij niet kon. Door alles wat wíj niet meer konden.
Het raakt me als ik mijn verhaal vertel in de Achterhoek. Maar ik kan niet meer bij de radeloosheid van toen. Ik wéét het nog allemaal, maar kan het niet meer aanraken. De Annemarie van tien jaar geleden lijkt een ander personage in deze lange speelfilm. Ik zie haar zitten op de afdeling neonatologie in het ziekenhuis. Misvormd kind in de armen. Gefaald. Ik zie haar en voel een vorm van medelijden. Zou graag naar haar toe gaan. Het beeld instappen. Samen met mijn grote zoon. Even zeggen dat ze wel een manier zou vinden. De paniek en de angst wegnemen. De ontredderde vrouw in de film zou me wegduwen. Wat wist ik ervan. Mensen met gehandicapte kinderen kwamen uit een wereld waar ze nooit deel van wilde uitmaken.
Ik zou Job even in zijn rolstoel laten staan naast het ziekenhuisbedje van haar kind. Leuk voor Job, hij is gek op baby’s. Misschien zou die Annemarie zichzelf toestaan even zijn armpjes of zijn wang aan te raken. Om te voelen dat Job wel dingen kon en geen hopeloze brok ellende was. Had ze hem maar kunnen aankijken. Zijn lieve oogopslag had ze dan misschien herkend en had haar een beetje vertrouwen kunnen geven.
Thuis maak ik aantekeningen bij een glas wijn. De Achterhoek slaapt al diep.
Ik hoop dat je toch nog goed kon slapen. Weer een mooie column!
Weer een hele mooie columm. Ik weet precies wat je bedoelt. Het verschil tussen jullie en ons is dat wij er bij Ayleen pas achter kwamen toen ze bijna een jaar oud was, na heel veel onderzoeken.
Je wereld stort dan in elkaar, maar na een paar jaar “vergeet”je inderdaad een gedeelte en ga je verder met regelen en voor je kind opkomen om hem/haar een zo fijn mogelijk leven te geven.
Je weet het iedere keer weer heel goed te beschrijven.
Na de avond in de Achterhoek las ik thuis dit gedicht.
Ben je anders dan een ander, Ja natuurlijk jij bent jij.
Want je bent apart geschapen uit een ander hoopje klei.
Kijk gerust eens in de spiegel naar het kunstwerk dat je bent
Jouw gezicht, jouw lijf en leden
Jouw karakter, jouw talent.
Zie je wel, je bent een wonder niets aan jouw is saai en grijs
Wees maar jij en blijf bijzonder en zing gewoon je eigen wijs.
….. en wat als Job nou niet was gaan praten, of spelen met de ipad of jou herkennen? Wat als hij in zijn hoofd de baby was gebleven die hij was de dag dat hij geboren is, alleen in een groter lijf?
Ook dan had je wel een manier gevonden, omdat het moet, er zit niets anders op.