Dit is een gastcolumn van Gerry Haverkamp, de oma van Job.
Wij, de opa en oma van Job, wonen tegenover een basisschool. We kijken uit op de speelplaats voor de allerkleinsten. Er is een duikelrek, een zandbak, een schommel. Rubberen tegels en een oppassende volwassene garanderen de veiligheid tijdens de pauzes. De driewielers zijn voorzien van aanhangers. Zo racen twee peuters in één zoef over het plein, of ze springen er gelijktijdig af om zich hollend op iets anders te storten.
Ik mag er graag even naar kijken, zo in m’n eentje. Komt mijn man erbij staan dan krijg ik vaak een brok in m’n keel.
Dat laatste gebeurde ook heel recent toen we via de app een carnavalsfoto kregen van Jobs vader: zijn zoon in een Elvispak – mét gitaar – gelijkend als twee druppels water op die echte. Zo was Job op carnavalsvrijdag naar school geweest, top!
Mijn ontroering geldt uiteraard onze Job, een manneke van dertien inmiddels, straks toe aan de overstap naar het ‘voortgezet onderwijs’. Soms moet ik bij vreemden toelichten waarom onze kleinzoon niet in een gewone brugklas zit. Tja, dat kan in één minuut: chromosoomafwijking, ontwikkelingsachterstand, rolstoel, algehele afhankelijkheid. Dat daarachter een wereld van zorg, verdriet, teleurstelling en berusting schuilt, voelen de meesten wel aan. Er wordt begrijpend en meelevend geknikt. En graag voeg ik er dan aan toe dat het een vrolijk jongetje is, altijd het glas halfvol, altijd blij als je hem aandacht en liefde schenkt.
Mijn ontroering geldt wellicht meer nog z’n vader, die onovertroffen alles uit de kast haalt en veel opzij zet om Job zo’n gelukkig en volwaardig bestaan te bieden. Altijd standby, altijd alert, (bijna) altijd de oppas. Niemand weet zo goed als hij waar Job blij van wordt, niemand is ook genegen daar zo veel tijd in te stoppen. Daar kunnen we alleen maar diepe bewondering voor hebben.