Column: Sneeuw

‘Sneeuw’, zegt Job en hij steekt een geopend handje voor zich uit. Alsof hij de vlokken gaat vangen.
Het is bijna april en we zijn binnen, in de badkamer om precies te zijn. Ik zie geen sneeuw.
Wat ik wel zie: zon. Sinds de tijd is verzet, schijnt de zon ’s avonds door het smalle badkamerraam naar binnen. Job zit in pyjama op de aankleedtafel net naast de lichtbundel.

‘Sneeuw’, herhaalt hij en dan, als ik zijn arm en zijn blik volg, zie ik het. In de zonnestraal die zijn hand streelt, dwarrelen glinsterende stofdeeltjes. Inderdaad als kleine sneeuwvlokken. Traag duikelen ze door de ruimte, als astronauten die met de zwaartekracht spelen. Het is voor het eerst dat ik die oplichtende stof goed bekijk. Er zijn minuscule draadjes in prachtige kleuren. Ze zweven en bewegen.

Maar deze sneeuw valt niet omlaag. Alsof de vlokken geen zin hebben de zwaartekracht te gehoorzamen. Ik ben benieuwd hoe Job dit verklaart in zijn hoofd.
‘Waar komt de sneeuw eigenlijk neer?’ vraag ik.
‘In de badkamer.’
Juist.
En straks gaan we een sneeuwpop maken op de tegelvloer. Ik vind deze voorjaarssneeuw zo’n lief idee. Voel geen behoefte om Job te verbeteren of hem de wereld uit te leggen.

‘Sometimes is snows in April’, zing ik in plaats daarvan – een van de mooiste nummers van Prince. Job kent het, houdt zijn koppie schuin en neuriet mee. Met zijn hand wappert hij in de zonnestraal zodat de stofdeeltjes wilder gaan dansen. Samen kijken we naar het fonkelende luchtballet.
Dan til ik hem in zijn rolstoel en stappen we uit de zonnestraal. Opeens is de badkamer weer gewoon badkamer. Geen winterse neerslag boven het bad. De magie is voorbij.

Niet voor Job. Als ik hem over de drempel richting bed duw, zegt hij: ‘Dag sneeuw, welterusten.’