‘Je hebt zeker nog nooit zo’n zieke oma gezien’, zei ze. Haar stem was zacht. Oma lag op haar rug in het bed. Ik denk dat ik behoedzaam de slaapkamer was binnengekomen. Want beneden in de keuken had mijn tante me gewaarschuwd: ‘Je mag wel bij haar gaan kijken, maar ik denk dat ze je niet meer herkent.’ Oma herkende me mooi wel. Ze noemde me gewoon Annemarie. Dat ze doodging, wist ik. Op haar zachte, gele wang drukte ik een kus. Toen verliet ik de kamer. Voor de laatste keer liep ik langs het houten tafeltje met de ouderwetse lampetkan. Acht jaar was ik, zij 68.
Het huis van oma en opa kan ik dromen. In mijn gedachten loop ik er zo doorheen. Zie het halletje met de klompen, de grote koelkast in de keuken met opa’s transitorradio erbovenop, de woonkamer met het fluwelen bankstel en een antiek kabinet waar ik de schelpvormige schaaltjes uit mocht pakken als oma arretjescake had gemaakt. Als mijn broer en ik kwamen logeren, bakte ze pannenkoeken in de schuur, anders stonk het zo in de keuken. Haar lange zilverkleurige haren vergeet ik nooit meer, maar van haar karakter weet ik bar weinig. Om te voorkomen dat alle herinneringen definitief verloren gaan, heeft mijn tante onlangs een boekje gemaakt over het gezin waarin de zes kinderen opgroeiden.
Op pagina 45 staat een zin die me raakt: ‘Ze had een zwak voor gehandicapten en minder bedeelden.’ Verstelwerk liet oma doen door Dina, een misvormde vrouw met een bochel. Ik lees dat ze in de zomer kinderen uit kindertehuizen liet logeren op de boerderij. Dat er in de Tweede Wereldoorlog plek was voor onderduikers, dat er in 1944 evacués uit Arnhem kwamen. Graag had ik mijn zoon Job eens aan haar voorgesteld.
beetje geschokt : Dina, een misvormde vrouw met een bochel,…..
Ik denk dat het mijn tante betreft: Tante Dina stond voor iedereen klaar, met naald en draad, en altijd paraat…. een feestdag als ze bij ons thuis was…