Job vraagt er al de hele week blij naar: ‘Morgen naar de dokter?’
‘Nee, overmorgen pas.’
Meestal is hij het na zeven minuten vergeten en vraagt hij het opnieuw.
‘Morgen naar de dokter?’
Zo gaat het hele dagen over de dokter, terwijl Rob en ik ons uiterste best doen er niet aan te denken. We zien als een berg op tegen die afspraak. Liefst gingen we niet, reden we om de hoogvlakte heen, zetten we koers richting de kalme zee.
Job vindt artsen leuk, omdat hij in de spreekkamer op de iPad mag spelen.
Vorige week ging het ook zo. Job tussen papa en mama in, tegenover de dokter. Piew piew, deden de Angry Birds.
Hij merkte niet dat zijn spel het enige geluid was in de kamer, dat niemand meer iets zei. De herkenbare stilte na slecht nieuws. Onverstoorbaar speelde hij door.
Hij wist niet dat zijn rug krommer was geworden, dat er röntgenfoto’s op het computerscherm stonden die allesbehalve hoopvol waren. Hij hoorde niet dat de dokter had gezegd dat de gevolgen van nietsdoen wel eens zeer ingrijpend konden zijn en de gevolgen van opereren ook.
Hij voelde niet dat er een loodzwaar dilemma tussen de muren van de spreekkamer hing.
Hij was gewoon Job, net als de dag ervoor, en schoot vogels over het scherm van zijn iPad.
Toen we weggingen, keek hij even op vanuit zijn rolstoel en zei dag omdat het van zijn ouders moest. Zingend liet hij zich door de ziekenhuisgangen duwen, op weg naar het licht.
De oproep voor een vervolgafspraak volgde een paar dagen later. Meer dokters zullen meekijken. Job heeft geen idee, die veerde verheugd op bij het bericht van een nieuw uitje naar het UMC: ‘Morgen naar de dokter?’
Die wrange onschuld maakt dat we zo radeloos veel van hem houden. En verplicht ons er weer een vrolijke dag van maken.