Ze was ongeveer even oud als Job nu toen ze bij ons aanbelde. Ik zag een tenger meisje, licht verlegen. Van haar vader – mijn collega destijds – had ze gehoord dat wij nieuw waren in de buurt en een oppas voor ons gehandicapte zoontje van anderhalf zochten. Kon zij misschien…
Pas veel later begreep ik dat ze was gestuurd. Haar vader vond dat zijn 15-jarige puberdochter maar eens ‘iets goeds’ moest doen.
Ik lig aan het zwembad in Spanje als ze me appt: ‘Ik zit in de taxi.’ Bij ons appartement wacht ik haar op. Ook Job weet dat ze komt en vindt dat doodnormaal. ‘Hikke’, zoals hij haar noemt, hoort nu eenmaal bij elk vakantiehuis. Meestal laten we haar in de tweede week invliegen.
Ze weet niet hoe we soms uitkijken naar haar komst. Ik vooral. Na een paar dagen niets doen met ons rolstoelkind – Job is niet zo van de uitstapjes – word ik onrustig. We zitten hier vlakbij Valencia en ik heb nog niks van de stad gezien! Ik wil ook toerist spelen en dat kan als zij oppast.
Hikke weet niet hoe ze soms de lieve vrede bewaart. Vorig jaar gingen we een dagje naar de dierentuin. Er was gedoe met de tickets, we stonden in een lange, hete, rij, Job trok aan mijn been. Explosief. Zij zei: ‘Ik neem Job wel even mee.’ En het bleef gezellig.
Dat tengere meisje van toen heeft inmiddels een baan, een huis en een vriend. Job is bijna net zo groot als zij en de engelachtige krullen die ze zo schattig vond, is hij al lang kwijt. Maar nog steeds belt ze elke zaterdagochtend aan om op te passen. En als ze vrolijk uit de Spaanse taxi stapt, realiseer ik me dat deze lieve Hikke al meer dan tien jaar onze vakantie tot vakantie maakt.