We móesten zo veel. Job zat net op school en alles leek nog mogelijk, als we de kansen maar pakten. Misschien ging hij wel lezen, staan, fietsen, zwemmen. Vorige week schreef ik over valse heimwee. Hoe ik soms kan verlangen naar de kleine schattige Job van tien jaar geleden. Maar Job was altijd vreselijk complex. Hele dagen waren we met hem bezig, met de kleuter die misschien wel van alles kon. Nu, als veertienjarige, is hij makkelijker. Of zijn wij ouders makkelijker geworden?
Ik zie me nog zitten met Job aan tafel. Een plastic bordje met stukjes brood tussen ons in. Van binnen kookte ik. Mijn zoon moest eten, maar hij deed het niet. Het was belangrijk, hij moest leren kauwen. We konden toch niet alles voor hem gaan pureren? Kauwen was ook essentieel voor zijn spraak! Jaren hielden we het vol, helse sessies aan tafel. Rob en ik wisselden elkaar af, de frustratie was in je eentje niet te dragen. Uiteindelijk kwamen we met de logopedist tot de conclusie dat pap eten beter was. Ik voelde me schuldig dat we het opgaven, maar Job kreeg te weinig voeding binnen – het kon niet anders.
Zo ging het met alles. We dachten dat, als we maar volhielden, Job later op zijn driewieler de straat uit zou kunnen rijden. En met een wekelijkse training leerden we hem heus zwemmen.
Nu zijn we tien jaar verder en gooien we al zijn eten in de staafmixer. Job ging nooit staan, de fiets hebben we laten ophalen. Onderweg hebben we zo veel handdoeken in de ring gegooid. Het schuldgevoel sleet. Steeds vaker halen we onze schouders op. Koesteren het feit dat hij slaapt, niet meer elke dag kotst en gelukkig is. Naar de ouders van tien jaar geleden heb ik geen heimwee, zelfs geen valse