De bel gaat. Voor de deur staat een man met een doos in zijn handen.
‘Mijn vrouw heeft me gevraagd of ik dit even wilde brengen.’
Vragend kijk ik hem aan.
‘Of zit ik hier niet goed?’
Na inspectie van de doos zeg ik dat ik van niets weet, maar dat het vast klopt.
‘Een SpongeBob-spel, zie ik. Mijn man zal het hebben besteld voor onze gehandicapte zoon, hij is gek op SpongeBob.’
‘Marktplaats’, zegt de vreemdeling. ‘Als ik vragen mag, wat heeft uw zoon?’
‘Een chromosoomafwijking. Verstandelijk en lichamelijk beperkt.’
‘Oh.’ Hij kijkt naar de grond. ‘Ik heb ook een gehandicapt kind. Had.’
‘Had?’
Hij geeft me de doos en draait zich om. ‘Ik zal je er niet mee lastigvallen.’
Als ik zwijgend blijf staan, zet hij weer een stap richting mijn voordeur. Blik gericht op de stoep.
‘Hij is net overleden.’
‘Waaraan is hij overleden?’
‘Nee, laat maar.’
‘…’
‘De longen waarschijnlijk. Hij had een erg kromme rug.’
‘Scoliose. Mijn zoon Job heeft ook een ernstige scoliose.’
‘Ja. Hij kreeg een longontsteking. Na een ziekenhuisopname leek het weer goed te gaan. Ik zeg tegen mijn vrouw: ‘Nu heeft hij weer zo’n zware ademhaling.’ De tweede opname heeft hij niet gehaald.’
Over de doos heen kijk ik de man aan. Zijn ogen zijn nat, de mijne ook.
‘Vier weken geleden.’
‘Hoe oud is hij geworden?’
‘29.’
Met de drempel tussen ons in praten we over zijn jongen. Wie hij was, waar hij van hield, wat er met zijn as gebeurt.
Dan loopt de Marktplaatsman terug naar zijn auto.
Voor hij instapt, roept hij me iets na:
‘Geniet van je zoon.’