Ik zie mijn moeder nog op de oprit staan. Rode duster, blauwe pantoffels. Ze zwaaide tot ze ons niet meer kon zien. Mijn vader gaf gas, ik spande mijn buikspieren aan. Het was zes uur ’s ochtends en de weg was nog leeg. Zo begon onze jaarlijkse motorvakantie.
Aan het eind van de eerste dag waren we in Zuid-Frankrijk of Noord-Italië. Mijn vader had een Honda Goldwing, zo’n motor met een luie stoel als buddyseat. Ik kon dagen achterop zitten zonder een stijve kont te krijgen. Hij leek nooit moe te worden van het rijden.
Ik was student in die tijd. Papa, timmerman, betaalde alles. In ruil daarvoor regelde ik onderweg de hotels en de restaurantjes. Ik las ook kaart, tot dat niet meer hoefde omdat de gps werd geïntroduceerd.
Op terrasjes vroegen we ons wel eens af wat de mensen van ons zouden denken. Oude man met jonge vriendin? Waarschijnlijk niet. Te vaak vroeg een ober of ‘your father’ nog een biertje wenste of knikte een ijsverkoper naar mij om te vragen hoeveel bolletjes de dochter wilde.
Ik herinner me het kleine Leonardo-museum in het pittoreske Vinci. In onze motorpakken struinden we er rond. Papa betastte onverstoorbaar alle houten uitvindingen van Leonardo om erachter te komen hoe de machines werkten. Via de intercom klonk een dwingende oproep in het Engels toch vooral nergens aan te komen. Mijn vader sprak geen Engels. Ik wachtte even met tolken, gunde papa zijn pleziertje.
Na een pauze van 15 jaar (precies de leeftijd van mijn zoon) gaan we morgen weer samen op vakantie. Niet op de motor – die is verkocht – maar in de geleende Mercedes cabrio van mijn broer. Papa is nu 75. Op de kaart van Italië die hij afgelopen weekend op tafel uitvouwde, had hij het dorpje Vinci al geel gearceerd.