Een van de beste dingen van een vakantie zonder Job is slapen. Het zit ’m niet in de lengte van de nachtrust, maar in de diepte. Slapen zonder alert te hoeven zijn. Niet wakker schrikken van een snurk, een kreun of een huil. Of erger nog: naast je bed staan omdat het op de andere kamer zo stil is. Eng stil. Thuis slaap ik met mijn oren open, op vakantie gaan ze dicht.
Ontwaken is ook een belevenis. De eerste gedachte: ik hoef niks. Het hoofd voelt licht als een zeepbel. Waar zal de wind ons vandaag heen blazen? In het bed naast me op de hotelkamer ligt mijn vader (reisgenoot) nog in foetushouding. Straks zullen we ons hoofd uit het raam steken en afhankelijk van de kleur van de lucht onze roadtrip vervolgen in westelijke of oostelijke richting. We moeten naar de zon. Maar de gordijnen blijven nog heel even dicht. Rust.
Job heeft de onhebbelijke gewoonte ’s ochtends te hummen in bed. Zodra hij ontwaakt, begint hij met zijn hoofd heen en weer te rollen en maakt hij een monotoon neuriegeluid. Dit doet hij al vijftien jaar, elke dag. Ook als hij ’s nachts wakker is. Sinds hij de baard in de keel heeft, is het gehum een paar octaven lager geworden. Het is zo irritant dat je wel op móet staan.
Blijven liggen in stilte, ver buiten gehoorafstand van het kind, is op vakantie weldadig.
De eerste nacht in mijn eigen bed volgt direct de kater. Ik doe geen oog dicht. Job is verkouden en zijn ademhaling onregelmatig. Bij elk geluid staar ik naar de camera die hem in de gaten houdt. Intussen is Rob begonnen met het inpakken van zijn koffer. Nu is het zijn beurt. Zeven nachten zonder Job met uitzicht op de Caribische zee.