“Jij plast snel zeg”, zegt ze. Naast elkaar zitten we gehurkt in het gras. Een week eerder kende ik deze vrouw nog niet. Nu waait dezelfde koude wind onder onze billen langs.
Hier op de steppe van West-Mongolië delen we een rol toiletpapier. We wijzen elkaar op de besneeuwde bergtoppen in de verte. Zie je hoe mooi de schaduw van de wolken over die heuvels valt? Hé kijk, daar staat een paard.
Dit is wat avontuurlijk reizen met een kleine groep zo bijzonder maakt: je deelt intimiteiten die in normale situaties gêne zouden oproepen. Op internet (RTL Nieuws) las ik dat sommige stellen na een jaar nog niet in elkaars nabijheid durven poepen. Daar hebben wij deze week geen last van. Niemand die zich terugtrekt op de wc, om de simpele reden dat er geen wc is. Windjes in slaapzakken worden vrolijk begroet. De gesprekken bij de kachel in de yurt zijn al net zo onbegrensd. Verdriet om gestrande relaties en mislukte zwangerschappen kringelt met de rook van het vuur omhoog naar de sterrenhemel.
Ik ben de journalist in het gezelschap. Bij thuiskomst zal ik een reportage schrijven over een Nederlandse tandarts die onder de nazaten van Dzjengis Khan kiezen trekt. Nu al weet ik dat ik het gelukzalige gevoel dat ons overweldigt tussen de tijdloze nomaden met hun jaks, kamelen en adelaars nooit in woorden kan overbrengen. Maar zoals de tandarts zich behelpt met een beperkt reisinstrumentarium, zo zal ik me ook redden.
En dan gebeurt het. Ver van onze wereld bereikt me het bericht dat mijn roman De achtste dag is genomineerd voor de Bronzen Uil, een literaire prijs voor het beste Nederlandstalige debuut. Ik vier mijn onverwachte blijdschap in een vreemd land met mensen die ik nauwelijks ken. Hun warmte is net zo uniek en onvergetelijk als deze machtige eindeloosheid.