Bij de man die ik vandaag aanspreek met Sinterklaas, zou ik in het dagelijks leven nooit op schoot kruipen. Niet dat ik hem niet aardig vind, maar het zou erg ongepast zijn. In gedachten zie ik de foto’s al rondgaan op mijn werk. Ik hoor het gefluister bij de koffieautomaat en voel de ogen die me nastaren.
Maar nu draagt hij een baard en een mijter en klauter ik ongegeneerd op zijn knie. Lachen naar de camera en hop, de foto verdwijnt in de groepsapp van mijn werk – waar dus iedereen weet welke collega onder die schmink zit.
“Nu jij”, joel ik tegen mijn broer en ik sta te popelen om een plaatje te schieten. Mijn broer is 46 en ik vraag me af hoe lang het geleden is dat hij bij de Sint op schoot zat. “Veertig jaar”, zal hij later antwoorden.
Heerlijk, het Sinterklaasfeest. Dankzij het kinderlijke brein van Job kunnen we het bijna zestien jaar na zijn geboorte nog altijd onbegrensd vieren. Eigenlijk wordt het steeds beter. De laatste jaren hebben we onze eigen Sint aan huis. We vonden Job te groot om in zijn rolstoel tussen de kleine kinderen in een buurthuis te duwen, bovendien is hij te verlegen om in zo veel hectiek de Spanjaard een handje te geven (terwijl hij dat zo graag wil!). Een ontspannen Sint op je eigen bank is dan ideaal.
Elk jaar nodigen we een ander gezelschap uit om ’t heerlijk avondje – middagje – met ons te vinden. De huisbisschop is steevast een hit.
Job blijft uiteraard zijn grootste fan. Ons kind gelooft niet in Sinterklaas, want hij weet niet wat geloven is. Zijn oude vriend zit naast hem op de bank en dus bestaat hij. Ik smelt als hij heel voorzichtig zijn hoofd een beetje laat zakken richting de schouder van Sinterklaas.