Roze ballonnen achter het raam van het buurtcafé.
Ik trek Job achterwaarts over de drempel – tafeltje voor twee?
Jonge vrouwen lachend in de serre.
Ik vraag om een plek waar de grote rolstoel niet te veel in de weg staat.
Een mand vol baby-cadeautjes naast de zwangere vrouw.
Ik duw Jobs hoofd naar voren om zijn jas uit te trekken.
Zij nippend aan een glaasje fris.
Ik bestel rosé.
Foto’s gaan rond onder de vriendinnen.
Ik probeer niet te kijken.
Haar handen beschermend om haar dikke buik.
Daar ga ik.
Februari 2004. Buiten was het net zo zacht als nu, maar dan droog. Het kind dat zich zo lang in mij gekoesterd had, besloot dat het tijd was. Een paar uur later verraste mijn zoon me met al zijn handicaps. Hallo verdriet, we noemen je Job. En in mij begon het te regenen.
Ik betrap me erop dat ik in het café zit te staren. Kijk maar niet terug, wens ik de vrouw die druk is met haar babyshower. Met Job in mijn kielzog voel ik me een party-pooper.
Wij zijn de kleine lettertjes in het contract van het leven. Wij zijn de zeldzame bijwerking in de bijsluiter. Kans van 1 op 4 miljoen.
Job trekt aan mijn arm. Of hij op de iPad mag?
Met zijn lieve ogen haalt hij me terug. O ja, we kwamen hier om het gezellig te hebben. Mijn grote zoon en ik, samen in de kroeg. Welke moeder droomt daar niet van?
Hij is zo blij als een kind als AngryBirds op zijn scherm verschijnt. Job proost met zijn Fanta tegen mijn rosé.
Ik fluister dat ik van hem hou en heb alleen nog oog voor hem.
Over een paar dagen wordt hij 16. Die brommer laten we nog even zitten.