Er zit een vogel naast Job op de bank. Grote groene snavel, daarboven donkerbruine kraalogen. De vogel praat.
“Ik heb al gezegd dat ze het mondkapje van mij niet hoeft te dragen”, zegt Rob vanuit de keuken. “Nu jij ook thuis bent: wat vind jij?”
Ik vind een pratende vogel op mijn bank huiveringwekkend. Nee, doe alsjeblieft af dat ding. De begeleidster knoopt het mondkapje los en ik voel een opluchting door de kamer gaan, ook bij haar. Nu kan ze weer gewoon ademhalen. En Job kijkt in een vertrouwd gezicht.
Het is voor het eerst in twaalf weken dat er iemand bij ons in huis is. Zij is onderdeel van onze exit-strategie. Deze week is Jobs school weer begonnen, maar we hebben besloten hem pas na de zomer weer te laten aan.
Op school komen ontzettend veel mensen. Het begint al bij de taxichauffeur. In het busje zitten ’s ochtends ook andere tieners. Op de speciale school zijn juffen, maar ook verzorgers die Job verschonen of ten geven. Afstand houden is onmogelijk bij een gehandicapte, volledig afhankelijke jongen. De kinderen in zijn klas zullen er ook niet allemaal toe in staat zijn.
Gezien Jobs kwetsbare longen, vinden we de school nu (nog) een brug te ver. Maar omdat we ook niet voor altijd in quarantaine willen blijven, hebben we afgesproken weer één begeleidster toe te laten. Uiteraard is elke versoepeling een risico, maar we willen ook weer voorzichtig gaan leven.
Van tevoren zeiden we tegen elkaar: als we haar binnenlaten, gaan we all the way. Voor Job zorgen, is met Job knuffelen. Hij zou het niet snappen als hij de mensen om hem heen niet mag aanraken. We kunnen het hem ook niet leren. De begeleidster stemde in met deze aanpak.
Weg dus met dat mondkapje. Geen snavels in ons huis.