Mijn zoon heeft geen lengte. Hij zou 1 meter 53 kunnen zijn volgens de verpleegkundige. Of 2 meter 1. Ze staat er bedremmeld bij. Wat zet ze in de computer? Een mens moet een lengte hebben. Om uit te rekenen of zijn gewicht gezond is. Om te vermelden in het paspoort.
Op 1 meter 53 komt ze uit als ze Job hemelsbreed meet. Streepje zetten boven de kruin, streepje onder de hakken – Job ligt op een met papier beklede behandeltafel in de spreekkamer. Maar Job is niet hemelsbreed. Tussen kop en staart zitten allerlei bochten, zoals een heftige scoliose en knieën met een knik erin.
Er is een foefje: de armen spreiden en dan de afstand tussen de handen meten. Haar meetlint legt ze langs Jobs dunne vingers. De verpleegkundige rekent hardop. De spanwijdte van Job bedraagt meer dan… twee meter. Rob springt verheugd op van zijn stoel. “Dan is hij langer dan ik!”
Iedereen in de kamer kan zien dat dit gehandicapte kind geen twee meter is. “Hij heeft kledingmaat 176”, zeg ik. Dat geldt alleen voor de truien trouwens, hij heeft absurd lange armen. Broeken moeten korter, met liefst een smalle taille.
Het helpt haar allemaal niet. Ze stamelt dat ze met de dokter zal overleggen.
Even later komt de kinderarts lachend binnen. “We hebben hier een reus, hoor ik!” Ook hij gaat aan de slag met een meetlint. Hoofd schuin, getallen voor zich uit prevelend. Hij besluit dat we het best een geschatte lengte in de computer kunnen zetten. Ergens tussen 160 en 170 centimeter. 165. Iedereen akkoord?
Zo wordt de lengte van Job een groepsbeslissing. Consensus helpt als je vooruit moet. Hij zou iets in politiek Den Haag moeten gaan doen, die kinderarts van ons.