Ik hoor het mijn vader nog zeggen: ‘als ik dan later in een rolstoel zit, kan ik tenminste mijn huis nog in’. Hij trok er een gezicht bij. Triomfantelijk. Mijn vader de grappenmaker. Mijn vader de uitvinder.
Het was ruim tien jaar geleden. De kinderen waren vertrokken en pa en ma hadden eindelijk geld om het huis uit te bouwen. Er kwam een slaapkamer beneden, met openslaande deuren naar de tuin. Deed mijn vader mijn moeder een groot plezier mee: ze zou elke ochtend wakker worden met uitzicht op haar paradijs dat ze zelf had geschapen en dagelijks met grote zorg onderhield. Pure luxe.
Papa bouwde de nieuwe kamer uiteraard zelf. Hij was timmerman. Overdag werkte hij voor de baas, na vijf uur trok hij de werkoverall weer aan om thuis aan de slag te gaan. Op de plek waar vroeger de auto stond, zou het bed komen. Daarachter verrees een nieuwe badkamer met zwarte hoogglans tegels en een parelmoeren kraan.
Om de uitbouw heen legde mijn vader een nieuw tuinpad. Jaja, daar kon hij dan zo met die rolstoel overheen hobbelen als hij later oud en krakkemikkig was. En hup de kamer in. Zagen we het voor ons? Weer dat gezicht.
Tien jaar geleden waren mijn ouders midden vijftig. Ze mankeerden nooit iets, hadden zich in hun werkende bestaan nog geen dag ziek gemeld. Het enige ongemak waar mijn afgestudeerde broer en ik in onze universiteitssteden mee kampten, waren heftige katers. Eigen schuld. We konden tijdens het uitgaan ook cola bestellen. Een goede gezondheid was in ons gezin net zo vanzelfsprekend als halfvolle melk bij het ontbijt.
Nu is het december 2011. Over het inmiddels ingesleten tuinpad rijd ik mijn zoon Job naar de openslaande deuren. Mijn moeder helpt me de wielen van de rolstoel over het drempeltje te tillen. Een koffer vol luiers en slabbers gooi ik op het tweepersoonsbed. Ik zie dat papa – allesbehalve oud en krakkemikkig – Jobs bed al heeft klaargezet; een logeerbed van planken op maat gemaakt in de inloopkast van mijn ouders. Hier slaapt Job veilig, hier horen ze hem als hij hoest.
‘Hoe is het met hem?’, vraagt mijn moeder.
Ik zeg haar dat het iets beter gaat, maar dat Job nog niets eet. Hij heeft ruim een week griep, we lieten hem al twee keer door de huisarts onderzoeken.
‘We zullen goed voor hem zorgen’, zegt mama. ‘Maak je maar niet druk.’
Ik zet de antibiotica in de koelkast. Mijn zoon geef ik een laatste knuffel en via de achterdeur voor de gezonde mensen verlaat ik het huis van mijn gepensioneerde ouders.
We mochten de vakantie niet afzeggen vanwege een zieke zoon, hadden ze ons op het hart gedrukt. Dus vliegen de vader van Job en ik morgen met een dubbel gevoel naar Bonaire. Een ontspannen weekje weg zonder gehandicapt kind.
Fijne vakantie! Toch genieten hoor….job heeft er niks aan als jullie niet genieten! Maar wel wat aan ouders die er weer een tijdje tegen kunnen! gr Karen
Hé Annemarie,
Wat schrijf je toch prachtig! Ik ben altijd zó ontroerd als ik je boek of column lees. En dat gezicht van je vader; ik kan me helemaal voorstellen hoe hij dat doet!
Hopelijk hebben jullie een super tijd op Bonaire!
Henk en ik zijn net terug van 6 dagen NY, wat hebben we het lekker gehad, maar wat was het weer fijn om onze zoon te zien daarna! Zal voor jullie ook wel zo gaan!
Liefs Frederique PM
Job is in goede handen! (Ik vond het vroeger geen straf om uit te mogen zieken bij opa&oma.) En intussen laden jullie de accu bij. Fijne vakantie!
Pas je boek gelezen,heb groot respect voor jullie. Geniet samen en rust lekker uit. Ik gun het jullie zo.Wat dacht je van Job, hij is nu bij zijn Opa en Oma die hem knuffelen en verwennen. Wat ik gelezen heb,wat hebben jullie superlieve zorgzame verstandige ouders daar mag je trots op zijn. Dus Annemarie maak je niet teveel zorgen, Job heeft het heerlijk naar zijn zin en weekje is zo om. Lieve groetjes Jose.