Mijn vader was geen kroegtijger, maar had wel een ideaal: als zijn kinderen groot waren, wilde hij een biertje met ze kunnen drinken. Toen ik 18 was, nam hij me voor het eerst mee op motorvakantie. Overdag zat ik achterop en ’s avonds naast hem in de hotelbar. We hebben het nog vaak over onze reizen. Ik weet zeker dat die herinneringen tot zijn mooiste behoren.
Toen zijn dochter moeder werd van een gehandicapt kind en naar een aangepast huis moest verhuizen, nam hij drie maanden de tijd om de boel te verbouwen. De allereerste keer dat we in onze nieuwe wijk gingen kijken, stond er een buurvrouw in de tuin. Er lag sneeuw en we vroegen haar hoe de zon hier stond. Laatst zei ze dat ze nog wist dat hij toen zo ongelovig keek. Die overbuurvrouw vertrok deze week naar een seniorenflat ver weg. Een andere buurvrouw – zij woonde trouw naast ons – hebben we vorige maand begraven. We wonen hier tien jaar, in tien jaar verandert alles.
Het is donker als ik ’s avonds binnenkijk bij de lege huizen. Nieuwe bewoners (ik heb ze al gespot) met kleine kinderen die op een dag naar school gaan, zijn in aantocht.
Als ik aan de eettafel door de papieren blader die Job vandaag mee naar huis heeft gekregen, moet ik huilen. Werkstukjes, tekeningen, een mapje met babyfoto’s rond het thema ‘ik’. De juf doseert dit goed: elke dag een stapeltje, zodat we langzaam kunnen wennen aan het einde van de basisschooltijd.
Wat ik voel, is meer dan weemoed. Ik wil helemaal niet dat Job groot wordt. Zie alleen maar nadelen. Groot betekent moeilijker te tillen, lastiger te verzorgen. Groot staat niet voor zelfstandig, laat staan voor ooit samen een biertje drinken. En ik vraag me af of ik wel genoeg genoten heb van de kleine, handzame Job.
Ik denk het wel Annemarie. Als je ons zo hebt kunnen laten meeleven en ook genieten, dan heb je dat zelf vast ook ontzettend gedaan.