Column: Donker

Elke avond hetzelfde ritueel. Ik rommel wat in huis, mijn hoofd zit nog vol met de dag. Tot Job vanaf de bank roept: ‘Mama, het is niet donker hier. Het is hartstikke licht.’

Verrek, denk ik dan, is het al zo laat? Job fungeert als wekker. Zodra het begint te schemeren, gaat zijn alarm af.

Het aandoenlijke is dat Job daarmee juist wil laten weten dat het nog lang geen bedtijd is. In zijn brein werkt het zo: hij ziet dat het donker wordt, hij weet dat hij in dat geval moet slapen. Maar hij wil niet naar bed, dus hij roept dat het nog hartstikke licht is. En juist daarmee herinnert hij mij eraan dat het bedtijd is.

‘Nee’, zeg ik dan. ‘Je hoeft nog niet naar boven, je mag nog even spelen.’ Meestal herhaalt hij zijn observatie, wijzend naar het raam dat steeds donkerder wordt, nog een paar keer. Tot ik de lichten aanknip en hem in de rolstoel zet om zijn tanden te poetsen.

Nog zo eentje. We zijn op de badkamer en Job zegt: ‘Ik hoef geen pil in de bil.’ Dan sta ik op scherp. Is hij ziek? Met ‘pil in de bil’ bedoelt hij paracetamol, een zetpil. Die krijgt hij voor het slapen gaan als hij grieperig of ziek is. Hij slaapt er beter van.


Als hij spontaan zegt ‘ik hoef geen pil in de bil’ betekent dat dus het tegenovergestelde. Hij voelt iets dat hij associeert met ziek zijn. Keelpijn? Hoofdpijn? Job kan dat niet altijd aangeven. Een zetpil krijgen vindt hij vervelend, daarom zegt hij alvast dat het niet nodig is. De ervaring leert dat na zo’n opmerking een slechte nacht volgt en het kind de volgende dag ziek is.


Job laat zich begrijpen door het omgekeerde te horen van wat hij zegt. Hij zou een uitstekend politicus zijn.