Duke kwam vorig jaar in ons leven als ordinaire knuffelhond, maar inmiddels vervult hij de belangrijke rol van vertaler binnen het gezin. Hij vertelt wat ons kind wil, wanneer en waarom het verdrietig is. Zelf heeft Job daar moeite mee.
Voorbeeldje: ik zet mijn gehandicapte zoon voorin de auto. Plotseling vertrekt zijn gezicht van de pijn, maar ik heb niet gezien wat er is gebeurd. Job begint te jammeren en trekt wit weg. Wat heb ik gedaan? Knie verdraaid? Gestoten?
In dit soort situaties kan Job niet praten. Hij slaat simpelweg dicht. De hond, trouw in zijn schoot, biedt uitkomst. Ik vraag ‘wat is er gebeurd, Duke?’
De knuffel vertelt me met een stem die een octaaf lager is dan die van Job dat de knie is gebotst. En toen au.
Aha. Voorzichtig pak ik het kinderbeen en buig het een paar keer. Alles lijkt het nog te doen.
‘Waar was de knie tegenaan gebotst, Duke?’
Nu springt de hond op het dashboard. Hij wil me duidelijk maken dat het dashboard de boosdoener is.
Aha.
‘Wil Job er een kusje op?’
De hond knikt heftig, zijn lange oren flapperen mee.
Als mijn zoon op zijn beurt Duke heeft getroost – de onafscheidelijke knuffel is altijd op hetzelfde moment verdrietig – kunnen we gaan rijden.
Het kan ook voorkomen dat de hond zomaar begint te piepen terwijl Job tv kijkt. ‘Wat is er, Duke?’ vraagt Job dan.
Lage stem: ‘Woef woef.’
Job vraagt door, op een empatische toon die verdacht veel lijkt op de mijne. ‘Zeg het maar Duke. Waarom ben je verdrietig?’
Nu is mijn zoon de vertaler van de hond.
‘Duke wil niet SpongeBob kijken mama, Duke wil Madagascar kijken.’
Juist. Job laat via Duke weten dat ik iets anders moet opzetten. Ik blaf dat ik geen zin heb om op te staan, maar dat vertaalt dan weer niemand.