Als een drinkende giraffe sta ik boven de wc. De handen steunend op de bril, de achterpoten uit elkaar. ‘Het lukt niet’, piept Job en ik laat mijn voorhoofd rusten tegen de koele achterwand. Dat derde wijntje op het terras had ik niet moeten doen. Job omklemt mijn benen in een poging zijn kromme lijf in balans te houden op de toiletpot. Ik mis de po-stoel waar hij zelf in kan zitten. Net zoals ik een aankleedtafel mis – dit kind in een korset hijsen op een te zacht opgeblazen luchtbed is een hel – en de hele aangepaste rambam thuis.
Waarom we op vakantie wilden, weet ik niet meer zo goed. Een uur geleden was het nog wel leuk. Aan een tafeltje met uitzicht op zee. Mensen in zwembroek renden over het vulkaanzand van Fuerteventura. Het geluid van golven die op het strand sloegen in het vuur van de ondergaande zon. Job speelde lief op de iPad en de knappe ober schonk nog eens bij.
Toen Job in zijn ogen begon te wrijven, moesten we echt terug naar het appartement. De tas met iPad viel van mijn schouder toen ik bukte om de rolstoel van de hoge stoep te tillen en een venijnig zwenkwieltje boorde zich meedogenloos tussen mijn blote slippertenen. Hinkend snauwde ik tegen Rob dat hij moest opletten. Waarop hij zei dat een rolstoel nu eenmaal rolt als je een berg af gaat. Eenmaal binnen tilde ik de zwetende Job op mijn heup naar de wc. Zijn knieën en ellebogen staken ver uit – hij is twaalf – en botsten tegen de smalle kozijnen.
Met mijn voorhoofd tegen de badkamertegels en een Job die zo niet kan plassen, vraag ik me af hoe lang we dit nog volhouden. Tegelijk weet ik dat het moet. Als we stoppen met ‘gewone’ vakanties is ons leven alleen nog maar aangepast.