Job zit nog altijd in zijn Elvis-fase. Dit keer zijn we bij de tandarts als hij zich voorstelt als de reïncarnatie van de The King of Rock and Roll. ‘Wat leuk, Elvis is er’, reageert de tandendokter uitgelaten en ze maakt de weg vrij voor de twaalfjarige in oranje rolstoel.
‘Hadden we geweten dat hij kwam, dan hadden we zijn muziek erbij opgezet.’
‘Elvis kan heel goed zelf zingen’, reageer ik. ‘Toch Elvis?’
The King kijkt verlegen naar mij. Dan naar zijn vader. In het Centrum voor Bijzondere Tandheelkunde wordt zijn troon al binnengedragen: het is een bolletjeskussen waar zijn kromme lijfje comfortabel tegen kan rusten. Rob hevelt hem over in de tandartsstoel. Twee behandelaars zullen zich over hem ontfermen. Een derde meldt zich even later. ‘Wat is het hier gezellig’, roept ze en ze zingt meteen mee. ‘Let’s have a party. Hoew. Let’s have a party. Yeah.’ Tandarts drie doet the twist terwijl ze tandsteen verwijdert. Zij kan dat.
Job vindt het allemaal doodnormaal. Hij grijpt naar het plateautje waar de instrumenten op liggen. Trekt aan snoeren, zet een monddouche aan. ‘Wat help je goed’, complimenteert de tandarts hem. Lang voordat Job Elvis werd, brachten we hem al naar deze speciaal opgeleide tandartsen in het ziekenhuis. Niet alleen voor de gezelligheid. Job is gehandicapt, zijn kaak is nauw en het gehemelte hoog. Al een paar jaar lijkt hij een haai als hij zijn mond opendoet: twee rijen tanden. Ergens is het wisselen gestopt, waar de grote mensentanden bleven komen.
Elvis is te druk met het spiegeltje in zijn hand om mee te krijgen wat de hoofdtandarts ons vertelt: negen melktanden moeten chirurgisch verwijderd worden, onder volledige narcose. ‘Geen lichte ingreep’, zegt ze en voor het eerst kijkt ze serieus.