‘Het korset komt uit de kast’, lees ik. Fascinerende zin. Waarom komt het korset uit de kast? Lange tijd was het in onbruik geraakt, maar dankzij de populaire Netflix-serie Bridgerton is er weer vraag naar, schrijft De Standaard. En dan schijnt het korset ook nog eens in trek te zijn bij travestieten die meedoen aan wedstrijden.
Vertwijfeld loop ik de trap op. Op Jobs kamer tel ik zes korsetten die nooit meer uit de kast komen. Ze liggen er, omdat ik ze niet weg kan doen. In deze kunststof omhulsels groeide het lijf van mijn zoon uit tot dat van een (bijna) volwassen man. Het eerste korset heeft een print van bijtjes.
Onwaarschijnlijk schattig. De taille past tussen mijn handen. Op de rug zitten drie stroken oranje klittenband waarmee we Job konden insnoeren. Toen hij nog een baby was, had ik vreselijk met hem te doen. Dat zwetende rompje, de rode striemen die achterbleven op zijn huid als we het keurslijf weer hadden verwijderd.
Wie zou in hemelsnaam voor zijn lol een korset aantrekken? ‘Vrouwen tussen 25 en 55 die iets extra’s willen’, meldt het artikel. Tot die categorie behoor ik zelf. Ik ben gek op extra’s, maar denk dan toch eerder aan een zak M&M’s.
Een korset is een noodzakelijk kwaad. In het revalidatiecentrum waar wij elke twee jaar ons kind opnieuw laten gipsen, hangen kunstbenen en armprotheses aan de muur. Hier komen mensen met een haperend lichaam. Jobs rug die steeds krommer groeit, laat zich nauwelijks nog bedwingen door een korset. Maar zonder het benauwde hulpmiddel dat hij dagelijks draagt, zakt hij als een pudding in elkaar.
Inmiddels is hij groot genoeg om aan te geven dat het korset af moet als het teveel knelt. Dan gunnen we hem lucht. Wat moeten die travestieten zich bevrijd voelen als de wedstrijd weer voorbij is.