Job was nog een baby. ‘Hij mocht kiezen of hij pindakaas of hagelslag op zijn boterham wilde’, schreven de leidsters in het dagverslag. Ik vermoed dat ik tegen Rob zei dat zoiets natuurlijk belachelijk was. Job kon helemaal niet kiezen, dat zag iedereen. Daar op de opvang maakten ze alles mooier dan het was.
Ik was wantrouwend in die dagen. Baby Job was knettergehandicapt, maar op zijn speciale kinderopvang hadden ze alleen oog voor de positieve kanten. Het leek wel of ze ons, de ouders die nog moesten bekomen van de schrik, iets wilden opdringen. Wij moesten gaan inzien dat Job heus hartstikke leuk en slim was. Zo voelde het althans.
Pas veel later begreep ik dat dit de enige manier is om naar kinderen met een beperking te kijken. Wat kunnen ze wél? Wat willen ze?
Job houdt niet van pindakaas. Ook niet van hagelslag trouwens. Maar als hij ergens blij van wordt, is het kiezen. Op weekenddagen mag hij een filmpje kijken in het grote bed. Rob neemt dan een enorme stapel dvd’s mee naar boven. Job is langer bezig met kiezen dan met het kijken van de film. “Ik kies…” Alleen al het uitspreken van het woord ‘kies’ duurt een eeuwigheid. Als hij uiteindelijk met gestrekte arm een dvd omhoog houdt, kan het feest beginnen.
Job bepaalt zelf welk radiostation we voor hem opzetten (meestal 538), of hij wil liggen of zitten, waar het knuffelkonijn vannacht moet slapen, of hij in bad gaat of onder de douche. Het maakt zijn leven leuker, maar het onze ook. Ik vind het gezellig om Job te vragen wat hij wil drinken. Als een barvrouw. “Waar heb je zin in?” Mijn zoon lust slechts twee dingen, maar het gaat om het ritueel.
Job leert dat zijn stem ertoe doet. En dat je moet onderhandelen als iemand anders het tegenovergestelde wil. Op de dagopvang wisten ze dat 17 jaar geleden al.