Ons huis is een pakhuis van koffers. Job slalomt er in zijn rolstoel tussendoor, roepend wat er allemaal mee moet.
“De iPad!”
“De iPad!”
“De iPad!”
Intussen pakken zijn ouders de essentiële dingen in. Reservebinnenband voor de rolstoel, plakset, fietspomp, 64 luiers, 66 flesjes drinkvoeding, 14 calciumtabletten, 11 slabbers, 2 zwembroeken, 1 staafmixer, 1 scheerapparaat. Voor het eerst in 15 jaar noteer ik wat er in de koffers gaat. Scheelt een boel denkwerk de komende vakanties. Job gaat fit mee op reis, dat is het allerbelangrijkst. Na zijn dip van de afgelopen maanden, stuitert hij nu weer vrolijk in het rond. Zijn stem heeft zijn oude volume terug.
“De iPad!”
De afspraak met de longarts volgt pas na onze vakantie in Spanje. Wat láát, dacht ik eerst. Nu is het wel goed. Nog twee weken kunnen we zwemmen in onwetendheid, drijven op opblaasbanden gevuld met zuivere lucht.
Halverwege zal Jobs begeleidster Hikke (zo noemt Job haar) zich bij ons voegen aan de Middellandse Zee. Zij is het ‘meisje’ dat al 13 jaar voor hem zorgt. Vorige week trouwde ze. Voor Job was een plekje gereserveerd voorin de zaal.
“Hikke is een prinses”, zei hij toen ze in haar prachtige jurk naar het altaar schreed. Ik greep naar de zakdoekjes die ik was vergeten. “Ons kind gaat trouwen”, had Rob die ochtend gezegd. Ja, zo voelde het. Hikke is al bijna net zo lang in ons leven als ons echte kind. 15 was ze toen ze bij ons kwam, even oud als Job nu. Niemand anders zagen we van zo dichtbij groot worden.
Thuis tussen de koffers vroeg ik Job of hij ook ging trouwen.
“Met mama.”
Ik zei meteen ja.
Tot de dood ons scheidt.