Als meisje kon ik me er niets bij voorstellen. Vroeg ik mijn vader hoe oud hij was, dan antwoordde hij oprecht: ‘Ik heb geen idee.’ Aan de keukentafel begon hij hardop te rekenen. Geboortejaar 1944…
Ik vond dat raar. Vroeg je het mij, dan wist ik het meteen. Acht natuurlijk. Ik telde de maanden af tot ik negen was. Bijna groot, en als je groot was mocht je nieuwe dingen.
Later was ik vijftien, op weg naar de magische zestien. Of achttien en klaar om op kamers te gaan. Als je volwassen was, telde je pas echt mee.
Afgelopen februari was ik opnieuw jarig. De grap was dat ik al een jaar dacht dat ik 43 was. Vergissing. Ik bleek pas 42. Het kostte me een rekensommetje om daar achter te komen.
Onderhand raak ik de tel kwijt. Ik heb nu vrienden die vijftien jaar ouder zijn. Anderen zijn vijftien jaar jonger. Dat kon ik me op mijn vijftiende al helemaal niet voorstellen: alsof je bevriend kon zijn met iemand die nog geboren moest worden. Hoe ouder je wordt, hoe minder leeftijd ertoe doet.
Om onze verjaardagen verlaat te vieren, zat ik vorig weekend met twee studievriendinnen in een restaurant. We bestelden wijn en bespraken onze levens. Sinds we waren afgestudeerd, hadden we verschillende banen gehad, reisden we de wereld over, waren er kinderen geboren, gleden ouders weg en hadden relaties het begeven. ‘Maar ik heb het gevoel dat we helemaal niet veranderd zijn’, zei de ene vriendin.
We keken elkaar aan. Wat we zagen? Dezelfde meiden als in 1993. Ouder natuurlijk, maar in de kern ongewijzigd.
We sloegen aan het rekenen om uit te vinden hoe lang we al bevriend waren. In mijn hoofd hoorde ik mijn vader aan de keukentafel meetellen.