Job drijft in een blauwe opblaasband in ons zwembad. “Mama, wanneer komen allemaal mensen?” Deze vraag stelt hij vaak. Hij vindt het gek dat we maar met z’n drieën in dit huis zijn, en in dit royale binnenzwembad dat erbij hoort.
Normaalgesproken, op vakantie in Spanje of op de Canarische eilanden, gonst het om ons heen. Dan lacht Job om spetterende kinderen en neemt vreemde talen in zich op. De stilte in dit Nederlandse vakantiehuis voelt onwennig. Ter compensatie spring ik extra vaak in het water.
Leg het hem maar eens uit. Al ruim vijf maanden steken we een karig verhaaltje af over mensen die allemaal ziek zijn en dat we tot iedereen weer beter is, bij niemand op bezoek gaan. We blijven weg uit de stad en mijden elk feestje.
Nog een vraag die hij tijdens deze om-de-hoek-vakantie vaak stelt: “Wanneer gaan we een tafeltje zoeken?” Job herinnert zich lange zomeravonden aan zee. Zodra we neerstreken op een vol terras, kwam de iPad op tafel en mocht hij onbeperkt AngryBirds spelen. “Tafeltje zoeken” was – logisch – zijn favoriete uitstapje. Maar ja, corona. Hier in Twente komen we niet verder dan ons eigen tuinmeubilair.
Ik herhaal nog maar eens dat allemaal mensen ziek zijn en schuif Job de iPad toe. Het enige wat hij zegt is “jammer” en verliest zich dan in zijn spel.
Aan het eind van de vakantie bereid ik hem voorzichtig voor op een terugkeer naar school. Bijna een half jaar hielden we onze risicogroep-zoon thuis, maar op hoop van zegen willen we hem toch weer laten gaan. Ook de flexibiliteit van de thuisopvang is eindig.
Als ik hem vertel dat hij na het weekend de juf weer ziet, kijkt hij me verschrikt aan. Zegt dan razendsnel: “Alle mensen zijn ziek, we kunnen niet naar school. Helaas!”