De nieuwe begeleidster die we voor Job hebben aangenomen, is negentien. Job wordt zelf over een paar weken zestien. Ik vind dat een gek idee.
Het meisje van negentien studeert aan de universiteit. Ik werk op de campus en loop dagelijks tussen de studenten, maar nog nooit heb ik hen beschouwd als leeftijdgenoten van mijn zoon. Terwijl sommige eerstejaars toch echt pas zeventien zijn; hun geboortejaar wijkt slechts een jaar af van dat van Job.
Nog gekker wordt het als ik bedenk dat de negentienjarige begeleidster mijn dochter had kunnen zijn. Ik probeer me te verplaatsen in die situatie: ik als moeder van een volwassen kind.
Misschien was ik mee geweest naar open dagen van opleidingen, had ik geholpen bij de verhuizing naar een ranzig studentenhuis, hadden we na afloop samen in een café een wijntje gedronken – op mijn kosten uiteraard. Bizar!
Mijn rol als moeder is in de loop der jaren niet veranderd. Al bijna zestien jaar zorg ik ervoor dat mijn kind op tijd eten en drinken krijgt, verschoon ik luiers, kleed ik hem warm aan als we naar buiten gaan, til ik hem ’s avonds in zijn bed en zing een laatste liedje.
Rob en ik zagen ons nog nooit voor opvoeddilemma’s geplaatst als ‘hoe laat moet hij thuis zijn’ en ‘wel of niet met het vriendinnetje op één kamer’. Geen enkele ruzie hoefden we uit te vechten met Job. Onze avonden op de bank zijn rustig, hij gaat nog steeds om half acht naar bed. Je zou kunnen zeggen dat we het makkelijk hebben.
Het duurt niet lang meer of de begeleidsters zijn jonger dan onze zoon.
Na haar tweede werkdag rijdt het nieuwe meisje met de auto (van haar ouders) onze wijk uit. Ik probeer me voor te stellen dat Job achter het stuur zit. Onmogelijk.