In mijn galajurk groet ik de genodigden. Een beetje nerveus lach ik naar alle vertrouwde gezichten van vrienden, collega’s en familie. Als de muziek is uitgespeeld, beklim ik de kansel. ‘Dit is de allermooiste dag van mijn schrijverscarrière’, begin ik mijn dankwoord. Ik schiet vol en een luid applaus vult de Grote Kerk.
In mijn hoofd ging de prijsuitreiking ongeveer zo. Dat was eind september, toen ik net had gehoord dat ik voor mijn boek De achtste dag de Anton Wachterprijs had gewonnen. De onderscheiding voor beste Nederlandstalige debuutroman zou begin november worden uitgereikt in Harlingen. Euforisch wilde ik al een touringcar huren om iedereen die me dierbaar was mee te nemen naar de stad van Simon Vestdijk.
Dat bleek niet nodig. Mark Rutte gooide fluks het land op slot vanwege oplopende coronacijfers. De uitreiking werd eerst ‘afgeschaald’ en later helemaal verboden. Op de avond die mijn hoogtepunt had moeten worden, zat ik gedesillusioneerd op de bank.
Hoeveel persoonlijke momenten van trots, blijdschap en erkenning zijn dit jaar de nek omgedraaid, vraag ik me af. Al die diploma-uitreikingen, presentaties, jubilea. Het ene na het andere feestje geannuleerd na weer zo’n deprimerende persconferentie. Neem mijn broer, die zijn trouwpak maar terug in de kast hing. Hopelijk past hij er volgend jaar nog in.
Ik denk ook aan alle verdrietige dieptepunten die niet konden worden beleefd: kleinschalige uitvaarten en afscheidsdiensten zonder publiek. Het gemis aan troost van de mensen die dichtbij je staan.
Gelukkig gaat mijn prijsuitreiking in de herkansing. Zaterdag rijden we tussen twee coronapieken door alsnog naar Harlingen. Niet met een volle bus, maar met de paar mensen die er volgens de regels bij mogen zijn. Mijn ouders zitten op de voorste rij als ik de Anton Wachterprijs in ontvangst neem. En ik zal volschieten bij het horen van hun applaus.