‘Bedankt voor het troosten’, zei mijn zoon.
Ik keek hem aan.
‘Zei je nou bedankt voor het troosten?’
Hij herhaalde wat hij had gezegd.
Ik smolt natuurlijk. Niemand had me ooit bedankt voor het troosten. Het deed me zo goed dat ik zin kreeg om Job nog eens te troosten. Maar het verdriet was voorbij. Ik kon hem moeilijk opnieuw aan het huilen maken.
Op de aankleedtafel gingen we verder waar we mee bezig waren. Ik trok Job zijn pyjama aan, hij zong een lied.
Intussen werd ik bevangen door schuldgevoel. Die troost van mij had voornamelijk bestaan uit het snauwen van de woorden ‘stel je niet aan’. Toch? Of was het die knuffel ervóór die Job had ervaren als troost. Misschien het grapje erna.
Wat is troost? Dat hangt weer samen met de omvang van het verdriet.
Waarom Job aan het jammeren was, wist ik eigenlijk niet goed. Hij moest naar bed – wilde niet. In de rolstoel stootte hij zijn rug. Op we wc poepte hij moeilijk. Rob zei ook: hij stelt zich gewoon aan. Misschien was het de erkenning die Job later, toen we samen op de badkamer waren, toch van mij kreeg. Een bezorgde blik, nog eens vragen of hij de pijn kon aanwijzen. Extra aai over zijn wang. Of het was de sfeer.
Kan zijn dat hij me altijd al eens wilde bedanken. Hoe vaak heb ik dit kind intussen getroost? Een 17-jarige die in zijn hoofd nog een peuter is, heeft heel veel knuffels nodig. Best op zijn plek, dit bedankje. Had ook eerder gemogen.
Job strekte zijn armen naar me uit om zijn woorden kracht bij te zetten. Vol overgave stortte ik me er in, zoog zijn warmte op en voelde me blij. Ik zou hém eens moeten bedanken.