Aan het plafond hingen dikke, heldere druppels. Langs het keukenkastje gleden ze traag naar beneden. Plok plok – op de laminaatvloer.
Samen keken we naar de lekkage. Waarom nú?
Wat hij aandeed, vroeg ik Rob.
Zwijgend liep hij de trap op.
Ik stopte zwarte hakken in mijn weekendtas.
Op internet vond ik een dakdekker. Voice mail. Spreidde een handdoek op de vloer.
Naast elkaar in de auto over een oneindige A1.
Eerst langs opa. Voor het eerst in veertig jaar was hij naar de kapper geweest – oma knipte hem altijd. In de slaapkamer waar haar kant van het bed onbeslapen was, knoopte hij zijn bovenste knoopje dicht. “Als we nu gaan, zijn we echt veel te vroeg”, zei hij. Ik smeerde boterhammen.
Als eerste bij het uitvaartcentrum. Opa stapte uit. Keek naar zijn schoenen, die vreemd aanvoelden. ’s Avonds zou blijken dat een zool loszat. Iedereen die stil op zijn beurt wachtte voor het condoleren, had die schoen wel voor hem willen plakken.
Of kleinzoon Job (hij bleef thuis) wist wat verdriet was, vroeg iemand. “Jawel”, zei ik. Als hij tranen ziet, zegt hij ‘verdrietig’ en ‘troosten’. Vroeger kon hij huilen als we hem de iPad afpakten. Of was dat boosheid? Ik bedacht dat hij trouwens nooit meer huilt. Gek. Terwijl hij in zijn hoofd niet echt ouder wordt, is het kleutergejammer al lang voorbij.
Wat is verdriet? Na het condoleren en de borrel met Robs familie, liepen we door zijn geboortestad naar ons hotel. Morgenvroeg zou de crematie volgen. Onder het licht van een lantaarnpaal greep hij in een reflex naar zijn kontzak.
“Nu zou ik normaal gesproken mama appen”, zei hij. “Dat het vanavond allemaal goed is gegaan.”
Maar mama was er niet meer.
Dat is verdriet.