Ik ben op een congres over vertrouwen. Journalisten, wetenschappers, advocaten, bankiers; we geloven ze niet meer. Wat moeten zij doen om ons vertrouwen te herwinnen?
Al snel begrijp ik dat we het hier hebben over complexe materie. Ingewikkeld ding, dat vertrouwen. Na een paar uur dwaal ik af. Stel me voor hoe de dag zou verlopen als het publiek bestond uit toehoorders als Job in plaats van uit academici. Rolstoelers op de eerste rij, daarachter de ongedurigen en de mismaakten achterin.
Terwijl de topjurist een rede houdt over vertrouwen in de rechtspraak, rolt de eerste Job naar het podium. Hij verveelt zich. ‘Mag ik een boekje?’, vraagt hij aan de spreker. De jurist kijkt verstoord omlaag. Afgesproken was dat hij zestien minuten zou spreken. Maar als het publiek geen aandacht heeft, moet hij misschien improviseren. ‘Welk boekje?’ Job wijst naar het wetboek in zijn handen. ‘Nou, gezien de omstandigheden…’ ‘Ja of nee’, wil Job weten. De jurist is van zijn stuk gebracht. Ja of nee… hoe eenvoudig kan het zijn. Hij stapt van het podium en geeft Job zijn boek. Job pakt de hand van de man en laat die niet meer los. De jurist heeft hem geholpen, dus die is nu zijn vriend. Hand in hand gaan ze op de eerste rij zitten en de spreker leest Job voor.
Om geen gat te laten vallen in de programmering, snelt de hersenonderzoeker zich on stage. Als ze een brein laat zien aan het publiek, begint een Job in het midden van de zaal te gillen. Van haar stuk gebracht zoekt ze naar het schreeuwende kind. ‘Wat is er?’ vraagt ze. Maar de giller kan niet praten. ‘Hij is bang dat dat brein een monster is’, legt een van de anderen uit. ‘En nu?’ vraagt de onderzoeker. ‘Je kunt een liedje voor hem zingen, dan is hij niet meer bang.’ Dus werpt de wetenschapper haar hersenmonster achter de coulissen en loopt ze de zaal. ‘Op een klein stationnetje’, zingt ze. De onwetenden in het midden van de zaal klappen mee.
De derde spreker is een buitenlandcorrespondent. Ze is net begonnen met haar diaserie over vertrouwen in de exotische medemens als van achter uit de zaal een Job met een scheef gezicht naar voren strompelt. De journalist schrikt van het vreemde kind. ‘Zoiets heb ik nog nooit gezien’, stamelt ze in de microfoon. Het kind heeft haar armen gestrekt en als het dichterbij komt, ziet de spreker pas dat het slechtziend is. Ze begrijpt dat deze Job haar wil aanraken en tilt het kind ongemakkelijk omhoog. Dan laat ze zich zakken op haar knieën. Ze glimlacht als ze ziet dat het kind dat ook doet en laat haar niet meer los.
Binnen een uur zitten alle sprekers tussen de Jobs in de zaal, het congres is voorbij. Ze zingen, dansen, klappen en knuffelen. Moet er iemand plassen? Eten? Zuurstofpompje aan? Doen we!
Tevreden komen de jurist, de wetenschapper en de journalist die avond thuis. ‘Hoe was je dag?’ vraagt man of vrouw.
‘Goed. Ik heb vertrouwen gewonnen. Was eigenlijk heel simpel.’
Een beetje laat gelezen, maar een schitterende column!