Anderhalf uur, geeft de routeplanner aan. Dat is niks! Zouden we naar Spanje gaan, dan duurde alleen de rolstoeltaxirit van huis naar vliegveld al zo lang. Daar moesten we dan minstens twee uur wachten, aansluitend vier uur hangen in een vliegtuig, opnieuw wachten op een aangepaste taxi en dan nog een uur zweten op de achterbank met de koffers op schoot. Job was intussen zo vervelend dat niemand nog zin had in vakantie (al deden we allemaal alsof).
Nu is het negentig minuten rijden vanaf onze voordeur tot het vakantiehuis in Twente. Daarna hoeven we niets meer.
Rob heeft de auto ingepakt, ook uniek. Geen geprop in koffers, maar gewoon heen en weer lopen met kleine tasjes. Andere jaren vochten we met de toegestane bagagekilo’s. Jobs voorraad drinkvoeding en luiers voor twee weken woog zo veel dat we hooguit allebei nog een korte broek en een T-shirt konden meenemen. Nu stouwt Rob vrolijk extra schoenen en speelgoed achter de voorstoel.
En dan die vertrektijd: flexibel! Geen check-in stress. We vertrekken als we er klaar voor zijn. Ik maak nog de grap dat ik makkelijk even terug naar Nijmegen kan tuffen als we iets vergeten zijn – niet wetende dat ik dat een paar dagen later inderdaad zal doen.
Onderweg zit Job naast me in de auto te zingen. Snapt hij dat we niet naar Spanje gaan? Dat alles dit jaar anders is vanwege corona? Ik denk het wel. Maar voor hem is deze trip hoe dan ook de ‘vakantie’ waar hij al weken naartoe leeft. Is er een zwembad? Check. Mag hij extra lang op de iPad? Vanzelfsprekend. Als het Twentse vakantiehuis dan ook nog eens boven verwachting mooi en comfortabel blijkt, vragen we ons af of we überhaupt in de toekomst weer met Job op vliegvakantie willen.