Job – negen – is door een chromosoomafwijking verstandelijk en lichamelijk gehandicapt.
Als een bewaker sta ik aan het voeteneinde van Jobs ziekenhuisbed. Wijdbeens, met de handen in de zakken van mijn pyjamabroek. Kijk naar me en je ziet de zelfverzekerde blik die past bij een man met een blinkende V op zijn revers. Het is me gelukt, ik heb mijn kind in slaap gepraat. Nam hem op schoot en zong een liedje. Maakte daarna een dwingende afspraak: nu slapen. En – voor wat hoort wat – dan morgen op de iPad. Kus op Jobs wang, tussen de pleisters door. Voorzichtig legde ik hem terug in bed en drapeerde zijn rastastaart met daarin een verzameling snoeren in een S-vorm boven zijn hoofd. In zijn handen legde ik meneer Krabs, de altijd chagrijnige eigenaar van een snackbar uit SpongeBob. Als Job maar met de knuffel friemelde, zou hij met diezelfde vingers niet de draadjes en pleisters lostrekken. Gouden vondst.
Job snurkt. Kan de EEG-apparatuur eindelijk zijn werk doen. Bedoeling is te meten wat er met Job gebeurt als hij slaapt. Met zijn hersenen, met zijn ademhaling. De klok geeft 03.10 uur aan. Tot vijf minuten geleden wilde Job helemaal niet slapen. Woedend vanwege de polonaise aan zijn lijf en dan met name die stekker in zijn toch al verstopte neus. Maar nu – rust.
Op de grote vierkante vloertegels valt mijn schaduw. Twee zwarte benen in driekwart broek. Ik beweeg ze. Maak langzame danspassen. Kan ik het nog? De bewaker valt uit zijn rol. Plié. Tendú. Strek dóór. Pirouet. Waarom is dat gordijn voor de glazen kamerdeur eigenlijk te kort? Het licht van de verpleegpost valt er onderdoor. Dom, als je hier een kind wilt laten slapen. Geruisroos huppel ik naar het aanrecht-/babybadblokje in de kamer. Hé, die warmtelamp. Ik weet het nog. Job was een baby. Afdeling neonatologie. ‘We doen hem lekker in badje’, zei de zuster. Ze knipte de lamp aan. Job zou lekker warm blijven. Onder het rode licht spartelde hij met zijn beentjes en armpjes. Ik was onhandig. Radeloos. Mijn gehandicapte kind, een paar weken oud. Hij was zo vreemd.
Job slaapt nog steeds. Naast hem op een opklapbed-uit-de-kast zijn vader, mijn man. Twee uur op, twee uur af, spraken we af. Dit is mijn shift. De taak is simpel: over Job waken om ervoor te zorgen dat het onderzoek slaagt. Ze zien niet dat mama-de-bewaker eigenlijk mama-de-ballerina is. Op het aanrechtblokje staat een doos met plastic handschoenen. Zal ik er een opblazen? Niet alleen kinderen vinden zo’n ballon die op een uier lijkt leuk.
Geklak van hakken op de gang. Een andere moeder, waarschijnlijk. Ik sta stil en luister. De weerkaatsing van je eigen voetstappen in een uitgestorven ziekenhuisgang, ik ken ze. Hoe vaak kwam ik hier niet ’s nachts, op weg naar Job. Of weg van Job. Het stille groeten van een enkele lotgenoot. Het gedeelde weten: buiten is alles anders maar wij zijn hier.
Beweging in het bed van Job. In eerste positie bevries ik. Er gaat een handje richting neus. Nee! Ik grijp zijn arm, hij slaat zijn ogen open. Begint te schoppen en te huilen. De blik van de bewaker is niet meer ingenomen als vijf minuten geleden. De rust duurde te kort om het slaaponderzoek te doen slagen.
Prachtig verhaal!
ik huil van ontroering.
Zoveel emoties zo mooi onderhuids in wat letters proppen: prachtig! Sterke vrouw, ik wens jullie nog veul meer sterkte.